Natasja Hoogerheide

Thom

De deur van mijn IB-kamer zwaait open.
‘Thom is weggelopen en Piet is al achter hem aan.’
Snel bel ik de moeder van Thom. Het is niet de eerste keer dat Thom besloten heeft naar huis te gaan. Een maand of twee geleden was dit ook het geval.
Mijn deur zwaait voor de tweede keer open.
‘Thom is terug. Piet heeft hem gevonden. Hij zit in de directiekamer.’
Ik bel zijn moeder dat Thom terecht is. Dan loop ik naar beneden.
Daar zit Thom. Hij heeft zijn jas nog aan. Hij huilt. Een breekbare jongen, groep 7, grote donkere ogen, autisme, ADHD.
‘Thom, wat vind je fijn?’, vraag ik. ‘Wil je hier blijven zitten of wil je naar boven, naar mijn kamer?’
Thom weet het niet.
‘Ik ga voor je kiezen. We gaan samen naar boven, naar mijn kamer.’
Rustig naar boven, rustig zitten. Een poosje zeg ik niets. Even ademen.
‘Thom, ik ben blij dat je er weer bent. Kun je vertellen wat er gebeurde dat je besloot weg te gaan?’ Dat kan Thom wel. Gelukkig.
‘Ik schoot ineens in de stress. Alles ging fout vandaag en ik kon al niet goed nadenken. Vannacht had ik al niet goed geslapen. In de klas kon ik niet werken. Ik heb gewoon rustig gezeten. Bij de overblijf mochten we naar buiten en toen ging ik ineens weg. Ik wilde gewoon naar huis, naar mijn moeder.’ Hij huilt weer. Even rustig worden.
‘Ik maak me ook zoveel zorgen.’, zegt hij dan. ‘Over van alles.’
Thom is moe. Van de doorstane emoties. Van de spanning. Van de aanslag op zijn energie. Ik bel zijn moeder. Ze komt hem halen. Vanmiddag gaat Thom naar huis, om te rusten. Morgenochtend om halfnegen komt hij weer.

Verderop in de week haal ik Thom op in zijn klas.
‘Je komt me precies op het goede moment halen,’ lacht hij. ‘Het gaat net in de klas over darmen, bij natuur en ik word er al helemaal misselijk van.’ Samen lachen we.
Dan vraag ik hem hoe zijn middag thuis was gegaan. Had hij lekker kunnen rusten? Ja, dat had hij. We gaan in het gesprek terug naar de ochtend eerder in de week.
‘Ik was gewoon helemaal overgeprikkeld.’
Hij vertelt dat hij denkt dat zijn pillen verhoogd moeten worden, want hij is echt heel ‘overgeprikkeld’, vooral op school.
‘Dan snap ik even iets niet en dan is het druk, en dat is het dan. Dan ben ik al overgeprikkeld. De juf zegt steeds kom naar me toe, kom naar me toe, maar dat kan ik niet, want als ik overgeprikkeld ben, kan ik niet nadenken.’
Even raakt hij afgeleid door mijn pen en vraagt of ik ook altijd zo graag met pennen speel. Ik neem hem mee terug naar het moment dat hij deze week wegging, het moment dat hij zo overprikkeld was, dat hij niet kon nadenken.
‘Thuis is het rustig en veilig,’ vertelt hij. ‘Als ik thuis overgeprikkeld ben, spring ik in mijn hoekje met knuffels op de grond, en kussens en een deken, soms op mijn zitzak.’
Ik vraag hem of het mogelijk is dat we op school zo een hoekje voor hem maken. Dat wil hij niet, want het is de combinatie veilig thuis én hoekje. Hij wil ook niet te veel andere dingen, hij wil wel zo normaal mogelijk overkomen. En knuffels zijn natuurlijk veel te kinderachtig. Dat is duidelijk. Het hoekje is geen optie. Thom ziet dat echt niet zitten.
Ik vraag hem na te denken of het op het moment van weggaan lukt om toch iets anders te doen dan weggaan. Dat is moeilijk, want het gebeurt gewoon. Hij kan niet denken dan. Ik relativeer door aan te geven dat het dit jaar twee keer gebeurd is, dus dat we niet praten over een dagelijks of wekelijks terugkerend probleem. Ik vraag hem wat hij zou doen als hij thuis aankomt en zijn moeder is er niet? Dat weet hij niet.
Hij vertelt over zijn zorgen. Dat hij vaak aan zijn dierbaren denkt. Hij wil graag dat het met iedereen goed gaat.
‘Vind je het fijn om er zo samen over te praten?’ vraag ik. Ja, dat is fijn. Ik beloof hem snel weer uit de klas te halen. Dan praten we weer samen. En we praten ook met de juf, zodat we allemaal hetzelfde weten over Thom. Dan mag hij weer naar de klas.
‘De les over darmen is ondertussen vast afgelopen,’ lach ik. Thom lacht terug.

Ik denk nog lang na over Thom. Wat heeft Thom nodig? Heeft hij het nodig dat we tegenover hem gaan zitten om te vertellen dat hij niet weg mag gaan? Dat we ons dan zorgen maken? Dat het verboden is om de school zomaar te verlaten onder schooltijd? Dat hij straf krijgt?
Of heeft Thom iets anders nodig? Thom geeft het zelf aan. Hij kan niet denken als hij overprikkeld is. Code rood. En als je niet meer kunt denken, kun je ook niet meer verzinnen dat je niet weg mag gaan. Dat de juf dan misschien ongerust wordt. Of boos. Thom vraagt om hulp.
Wat vraagt Thom? Hij vraagt om een leerkracht die naar hem kijkt. Die hem begrijpt. Die weet wat autisme is. Die weet wat ADHD is. Die weet wat angst is. Die weet wat overprikkeling is. Die samen met hem uitzoekt wanneer het code rood is. Die het aan ziet komen dat de kans groot is dat Thom straks niet meer kan denken. En dan naar huis wil, waar het veilig is. En rustig. Een leerkracht die met Thom praat. Op een school waar dingen gedeeld worden. De leerkracht, het team, de IB’er en de directie, samen, met de ouders en Thom zelf. Onze school.
Dit was het eerste verhaal over Thom. Vast niet het laatste. Over Thom is veel moois te vertellen. Een bijzonder kind, op de school waar ik de intern begeleider ben. Als ik hem zie denk ik aan Zoon. Door Zoon begrijp ik Thom goed. Door Thom begrijp ik Zoon goed. Dat maakt de wereld weer een stukje mooier.

Maak van een mug een vlinder, elke dag weer.

 

Geplaatst op 1 juni 2014

 

Bekijk hier het complete blogoverzicht

Winkelwagen
Scroll naar boven