Het is vroeg. De nacht heeft nog niet helemaal plaatsgemaakt voor het eerste licht en in de lucht is nog een enkele ster te zien. In die vroege stilte vind ik het heerlijk achter mijn bureau te kruipen, genietend van een eerste kopje koffie.
Zo te horen is het nieuwe jaar gestart en is het werkende leven weer begonnen. In omringende huizen worden deuren geopend en weer dichtgeslagen. Er worden mensen gegroet, auto’s gestart. Er moet weer vroeg worden opgestaan en vroeg ontbeten. Mensen moeten naar hun werk en kinderen op tijd naar school.
Vandaag hoor ik in die ochtendgeluiden een dissonant. ‘Is het nou afgelopen?’ klinkt hard in de ochtendstilte. Ik luister alert. Een kind huilt. Een autodeur wordt geopend. ‘Als je nu niet gauw instapt en ophoudt, zwaait er wat!’ Ik schrik.
Het gehuil klinkt nu als geloei. Het wordt gesmoord als het in de auto verdwijnt, maar houdt aan. De buurvrouw, die ik nog nauwelijks ken, omdat ze vorig voorjaar hier is komen wonen, gaat verder: ‘Hou op! Vervelend kind. Altijd hetzelfde met jou. Ik waarschuw je!’ Met een knal sluit de deur en de auto rijdt weg, mij verbluft achterlatend. Mijn koffie is koud.
Ik probeer het achter me te laten, maar dat is eenvoudiger gezegd dan gedaan.
Ik houd mezelf voor dat de moeder waarschijnlijk heel veel stress heeft en het kind daarin vanmorgen even te veel werd. Dat dit vast niet de normale omgang met haar kind is en dat het straks weer oké zal zijn. Die gedachte wordt gesterkt als even later de auto weer terugkeert en ik de moeder op vriendelijke toon met een andere buurvrouw hoor praten. Ah, gelukkig, denk ik.
Tegen lunchtijd vertrekt ze weer, om even later terug te keren. Ik zie de buurvrouw uitstappen. Oei, haar blik staat op onweer. Al foeterend opent ze de achterdeur van de auto. Het meisje laat zich niet zien. Ik hoor haar huilen en begrijp dat ze niet wil uitstappen. Verstandig kind, denk ik in een impuls. Daar zou ik ook geen zin in hebben met zo’n moeder.
Vanachter mijn bureau zie ik hoe het tafereel zich ontwikkelt. De moeder opent de kofferbak van de auto en pakt daaruit een paraplu. Ze loopt naar de autodeur aan de straatkant. Waarvan ik vervolgens getuige ben, vervult me met ontzetting. Ze opent de deur en port de paraplu met kracht naar binnen. Ik weet niet hoe snel ik vanachter mijn bureau de trap naar beneden af moet komen. Het volgende ogenblik sta ik buiten met twee, in de haast gegrepen kranten om die zogenaamd toevallig in de papiercontainer te gooien. De buurvrouw kijkt op en voelt zich betrapt. Ik doe net of ik dat niet zie en groet haar zo neutraal mogelijk. Ik vraag of ze zin heeft binnen te komen voor een kopje thee. Ze mompelt iets. Meteen wijst ze naar haar net uitgestapte dochtertje, die het huilen heeft gestaakt. ‘We moeten eten,’ zegt ze. Ik blijf neutraal en wend mij naar het meisje. ‘Misschien wil jij wel bij de buurvrouw een broodje eten?’ Ze knikt. Haar moeder kijkt me nauwelijks aan. Ik doe een stapje in haar richting. Pak heel voorzichtig de paraplu uit haar hand en leg die in de kofferbak. ‘Kom maar. Doe maar even,’ moedig ik haar aan. De buurvrouw loopt mee. Binnen begint ze zich te verontschuldigen en nog geen twee tellen later zakt ze snikkend op de bank. ‘Ik zit er helemaal doorheen,’ zegt ze. Eerst maar thee. En een broodje.
Ik moet denken aan toen ik kind was. Nog voor mijn vierde levensjaar ging ik er geregeld in mijn eentje op mijn driewieler op uit. Meestal naar ‘tante’ Neeltje, die drie huizen verderop woonde. Voor een praatje, een kopje thee of met een gat in mijn nieuwe maillot, die zij dan met liefde vakkundig stopte. Dit lijkt tegenwoordig ondenkbaar. Toch zijn er mensen beschikbaar voor kinderen (en ouders) die wat extra aandacht goed kunnen gebruiken. Steunouders noemen we die.
Kijk eens om je heen. Ken je kinderen die wel een steuntje in de rug kunnen gebruiken? Of zijn er ouders die weliswaar hun stinkende best doen, maar het hoofd amper boven water kunnen houden? Ga in gesprek met hen. Maak op een informele wijze contact en pols of ze er niet een steunouder of ‘tante’ voor de kinderen bij willen hebben. Ze kunnen zich daarvoor ook melden bij een van de sociale wijkteams; die koppelen vraag en aanbod graag aan elkaar.
Ik gun ieder kind en iedere ouder zijn eigen ‘tante Neeltje’.
Gepubliceerd op 23 januari 2017