‘Het lijkt alsof hij gewoon zijn energie niet kwijtraakt gedurende de dag,’ zei een moeder van een kind met autisme me onlangs. ‘Zijn juf vertelt dat Bram nooit stilzit, dat hij zo onrustig lijkt. Elke pauze rent hij tientallen rondjes op het speelplein, maar hij wordt er niet moe van. En ook thuis is een rustige avond op de bank echt niet mogelijk met Bram. Ik denk dat hij niet beseft hoeveel hij wiebelt, draait en keert. Is dat dan ook een stukje autisme?’ Ons gesprek ging al vlug over prikkels. Hoe sommige mensen met autisme die liever vermijden en anderen dan weer een prikkelhonger hebben. Een goedbedoelde ‘Zit nou eens even stil, Bram’ is dan voor veel kinderen met autisme een vage en nutteloze instructie.
In onze zoektocht naar een oplossing die Bram de nodige prikkels zou kunnen bieden, en de rest van het gezin een momentje van rust kon garanderen, kwamen we al vlug uit bij sporten. En Bram was meteen overtuigd. De jongen keek al uit naar trainingen en wedstrijden, naar een leuke nieuwe sportoutfit, naar ploeggenootjes die misschien wel vriendjes zouden worden. Zoals elk ander kind. Met of zonder autisme.
En die gedachte wilden we verderzetten: Bram is een intelligente jongen, ziet er helemaal niet autistisch uit (om even de titel van een goed boek over autisme te lenen), en al die rondjes op het speelplein hebben hem al een stevige conditie opgeleverd. Maar zijn vader had een voorzichtige bedenking: ‘Ik denk niet dat Bram zich goed gaat voelen in een “speciale” sportclub. Nou ja, ik bedoel er niets mee, ik vind het zelfs fantastisch dat er sportclubs zijn waar een kind met een fysieke beperking zich kan uitleven, maar dat lijkt me geen plek voor Bram. Hij loopt, springt, praat en schopt tegen een bal zoals een ander kind. Ik denk dat hij zich gewoon beter zou voelen in een ploegje met allemaal, nou ja, “gewone” kinderen.’ Papa probeerde in eigen woorden duidelijk te maken dat de eerste signalen van de puberteit al eens opduiken en Bram zich heel bewust is van zijn omgeving. Hij gaat dan wel naar een school in het speciaal onderwijs, maar sporten is toch geen school? En als Bram goed meedoet, wat kan er dan misgaan …?
Ons gesprek ging al vlug over prikkels. Hoe sommige mensen met autisme die liever vermijden en anderen dan weer een prikkelhonger hebben.
Het werd basketbal, in een reguliere sportclub. Basketbal is wel ‘cool’, vond Bram. Het leek ook mij een goeie keuze. Lopen, springen, passen, gooien … Basketbal zit vol lichaamsbeweging en valt bijna nooit stil. Dat er een grote club actief is in het dorp van Bram is dan helemaal een meevaller. Hij zou zelf met de fiets naar trainingen en wedstrijden kunnen gaan.
Dat deden we al vlug een keertje samen. We spraken af met een lokale clubverantwoordelijke om eens te horen of de club Bram ook een goeie keuze zou vinden. Met grote ogen keek Bram naar een wedstrijd van de jeugdploeg. Het gejoel van de kinderen en toeschouwers deed hem weinig. De kleurige shirts van de spelers vond hij ge-wel-dig! En het praatje achteraf met de trainer duurde geen vijf minuten. ‘Tuurlijk is Bram welkom in onze ploeg!’, klonk hij enthousiast. ‘Wat maakt het nou uit dat hij autisme heeft. Zolang hij maar wil scoren én verdedigen!’ De trainer zag ‘geen enkel probleem, meneer’. Met een trainingsschema in zijn hand en een lach op zijn gezicht fietste Bram naar huis. ‘Nou, zie je wel?’, zei papa trots. ‘Dat ging al goed.’ Wisten wij toen veel dat we het fietstochtje van de sportclub naar huis niet meer vaak gingen doen.
Bram was positief opgewonden en gezond zenuwachtig toen hij voor het eerst naar de basketbaltraining vertrok. Zijn sporttas stond al uren klaar en hij heeft wel tien keer gekeken of hij echt wel alles bij zich had. Het ‘veel plezier, lieverd!’ van mama hoorde hij al niet meer toen hij op zijn fiets sprong. Hij wist de weg naar de sportzaal heus zelf wel en het tochtje zou maar vijf minuten duren, niet eens langs een drukke straat. ‘Ik ben geen baby, mama. Blijf jij maar lekker thuis!’, zei de stoere tiener dan ook.
‘Tuurlijk is Bram welkom in onze ploeg!’, klonk hij enthousiast. ‘Wat maakt het nou uit dat hij autisme heeft. Zolang hij maar wil scoren én verdedigen!’
Drie weken (vijf trainingen) later kregen de ouders van Bram een telefoontje van de clubverantwoordelijke. Ze waren benieuwd wat Bram zoal vond van de trainingen. Hoe hij het beleefde. ‘Zoveel vertelt hij er niet over,’ antwoordde zijn moeder. ‘Dat doet Bram eigenlijk nooit. Als een schooldag of uitstapje voorbij is, is het voorbij. Je kunt dan vragen wat je wilt, je zult niet veel meer dan een halve ja of nee krijgen. We laten het dan maar zo. Hij wordt alleen maar onrustig van zulke gesprekjes. Maar binnenkort komt zijn eerste wedstrijd. Dan komen we zeker kijken!’
Het was blijkbaar niet het antwoord waar de club op zat te wachten. Of op hoopte. De rest van het telefoongesprek kan kort samengevat worden: het zou beter zijn voor Bram om een andere sportclub te zoeken, vond de verantwoordelijke.
‘Ze bedoelen daarmee “we willen hem hier niet”!’ zei een woedende papa me kort na het telefoongesprek. ‘We hebben bijna moeten smeken om Bram deze maand nog te laten trainen zodat we even tijd krijgen om een alternatief te vinden. En hoe leggen we zoiets uit aan onze jongen?’ De ontgoochelde vader was radeloos en ik bood aan om even contact op te nemen met de club. Als een jongen met autisme welkom is, dan staan ze toch wel open voor enkele kleine, maar cruciale aanpassingen, dacht ik. Maar zo ontgoocheld als de vader van Bram was na het telefoongesprek met de clubverantwoordelijke, zo ontgoocheld was ik na mijn bezoekje aan de basketbalploeg. Even woedend en radeloos ook trouwens.
Zij zagen ‘een jongen vol stress’ op het basketplein bij de start van elke training. Maar een van de lege kleedkamers openen voor Bram zodat hij zich rustig kon omkleden voor de training, buiten het gewoel van 15 andere spelertjes …
Nee, dat bleek onmogelijk.
Zij zagen een ‘speler die niet wilde luisteren’ in hun ploeg. Maar de tip om Bram even persoonlijk aan te spreken bij een instructie of te checken of hij de oefening begrepen had …
Nee, dat was ‘belachelijk’. Alsof het aan de trainer zou liggen …
Als een jongen met autisme welkom is, dan staan ze toch wel open voor enkele kleine, maar cruciale aanpassingen, dacht ik.
Zij ‘hadden last van een kind dat alleen zijn eigen zin wilde doordrijven’. Maar de vraag om bij de start van de training kort voorspelbaar te maken welke oefeningen er gaan komen zodat Bram het niet zelf gaat invullen …
Nee, want ‘daar heeft niemand wat aan’.
Zij merkten een speler op ‘die zich zelfs na de training telkens druk maakt over regels’. Maar de suggestie of douchen misschien ook thuis zou mogen, in een rustige en bekende omgeving, viel slecht.
Nee, want ‘douchen is hier verplicht en regels zijn regels’.
Ik kan zo nog even doorgaan, maar het antwoord van de club was telkens hetzelfde. Een basketbaltrainer of welke andere sportcoach dan ook hoeft heus geen autismedeskundige te zijn, maar wees gewoon eerlijk in plaats van ‘maatschappelijk correct’. Wil je geen kinderen met autisme in je club? Zeg dat dan, maar houd je ‘iedereen is hier welkom!’ dan ook voor jezelf. Weet je niet wat autisme inhoudt? Geen probleem, maar luister dan in ieder geval even naar iemand die je graag uitleg geeft over zijn kind.
Hoewel hun kind het niet overal is, ben je wanneer je om tips vraagt bij ouders van een kind met autisme, wel écht welkom.
Door: Kobe Vanroy
Gepubliceerd op 13 oktober 2021