Dinsdagochtend, kwart voor acht. In de auto op weg naar school heb ik de dag vast even op een rijtje gezet: ieder uur een andere groep vandaag. Op mijn planning staan onder andere een groepje kinderen dat extra taalinstructie nodig heeft en een groepje sterke rekenaars, en ook moet ik een groep overnemen zodat de leerkracht individueel kan toetsen. Zes groepen op één dag lijkt veel, maar de afwisseling is wat ik zo heerlijk vind aan deze baan. Ik ben van alle markten thuis.
Nog voordat ik mijn jas heb uitgedaan, vraagt de schooldirecteur of ik plannen heb voor vandaag. Die vraag krijg ik vaker en het betekent altijd dat hij mijn plannen gaat veranderen. Er blijkt een juf ziek en ik neem haar klas over. Tot zover mijn plan van zes groepen op een dag.
Zes groepen op één dag lijkt veel, maar de afwisseling is wat ik zo heerlijk vind aan deze baan.
Van de groepsplanning voor die dag weet ik niets, dus ik laat de klas eerst een halfuur stillezen. Dan kan ik me even inlezen.
Bij taal staan de ‘-ge als -zju woorden’ op het programma: horloge, garage enzovoort. De klas is zoet aan het lezen, een enkeling staart naar buiten, het is muisstil. Ik heb ineens zin in een beetje leven in de brouwerij.
De ‘-ge als -zju woorden’ vinden hun oorsprong in het Frans. Mijn gedachten dwalen af naar een verhaal van een vriendin over een corona-proof uitje. Ze is uitgedost als een Franse filmster langs verschillende restaurants gereden om daar gerechtjes af te halen. Ze voelde zich een kruising tussen Brigitte Bardot en Thelma & Louise.
Vrij naar het prachtige citaat van Charlie Chaplin (Une journée sans rire est une journèe perdue) was haar dag zeker niet verloren. Dat wordt de dag van mijn klas ook niet, er schiet me een plan te binnen.
Ik rommel wat in mijn tas, op zoek naar mijn zonnebril. Mooi, die heb ik bij me.
Zachtjes loop ik naar één van de kinderen toe. We smoezen even, zijn gezicht licht op en hij knikt enthousiast, hij helpt me graag.
Voor in de klas schuif ik wat met spullen en tafels: ik maak een balie. De hotelbel waarmee de juf altijd om stilte vraagt, zet ik erop. De kinderen kijken op van hun boeken en beginnen zachtjes onderling te praten. Ik drapeer mijn sjaal over mijn haar, om mijn nek en zet mijn zonnebril op.
Met een dik Frans accent eis ik service van de jongeman aan de balie van dit foeilelijke hotel.
Ik geef een flinke klap op de bel. Iedereen schrikt op en wacht nieuwsgierig af wat er gaat gebeuren. De jongen die ik eerder sprak, staat op en neemt zijn plaats in in mijn kleine theater. Met een dik Frans accent eis ik service van de jongeman aan de balie van dit foeilelijke hotel.
Hij vraagt beleefd waarmee hij me kan helpen. Ik leg uit dat ik een kamer wil, zonder lekkage, mijn auto moet naar de garage en mijn bagage moet naar de juiste etage want ik kom hier logeren. Wat kost die ketting in de etalage? En kan ik hier asperges eten?
Tot grote hilariteit van iedereen vraagt de held aan de balie wat ik van zijn horloge vind.
Ik schakel terug naar mezelf, mijn hulp gaat weer zitten. ‘Jongens, waar gaat het vandaag over?’ Iedereen weet het.
De volgende dag sta ik op het plein bij de deur om leerlingen welkom te heten. Verschillende ouders vertellen over de toneelstukjes die hun kinderen thuis hebben opgevoerd, inclusief sjaal en accent. Die woorden op ‘-ge’ zitten er wel in, gok ik.
Door: Gytha Funke-de Haan
Gepubliceerd op 16 februari 2022.