Hij is 6 jaar oud en zit in de taalklas waarvan ik de juf ben. Hij komt uit Oekraïne en woont met zijn moeder in de plaatselijke opvanglocatie. Het is een ogenschijnlijk vrolijk mannetje met een ingebouwde Duracellbatterij.
Hij gaat door. En door. En doooooor.
Hij stuitert, vindt alles leuk en wil overal aan meedoen. Als iemand langs hem rent bedenkt hij zich geen moment, hij rent mee. Als iemand danst: hij danst mee. Als iemand van het klimrek springt …
Nou ja, je hebt een beeld denk ik.
Hij maakt het liefst pistolen en geweren. Speelt hij met de lego, dan heeft hij binnen no-time een legopistool in handen. In het keukentje? Hij schiet me aan flarden met een banaan. Lijkt hij gezellig met de blokken te spelen? ‘Hranata, hranata!’ (granaat, granaat!)
Potloden, pennen, zijn broodtrommel, werkelijk álles is potentieel oorlogsmateriaal. Als hij me onder schot houdt met een geodriehoek en ik een hartje maak met mijn handen als teken van vrede, lijkt hij éven te twijfelen. Vervolgens helpt hij me genadeloos onder de groene zoden. Hij zal zijn land wel verdedigen tegen juffen als ik, dat is duidelijk.
Ik merk dat ik niet helemaal goed weet wat ik hiermee moet. Dit ventje komt uit een oorlog. Hij zal een en ander te verstouwen en te verwerken hebben, misschien is dit zijn manier?
Daarbij moet ik niet uit het oog verliezen dat ik alleen maar dochters heb; ruzie maken doen ze zéker, maar een pistool komt er niet aan te pas. Mijn neefjes, allemaal heel vredelievende jongens, heb ik op deze leeftijd ook met neppistolen en takken horen ‘pieuwen’. Dat hoort er ook bij, heb ik me laten vertellen door mijn zus en schoonzus, beiden doorgewinterde jongensmoeders. Het is een jongensding. Hij is pas 6.
Maar straks is hij 10, 12, 18 … Waar doe ik goed aan? Het laat me niet los.
Een onderzoek op internet levert me informatie op van kinderpsycholoog Michael Thompson. Hij vertelt in zijn onderzoek dat veel volwassenen zich zorgen maken over het spelen met speelgoedpistolen, onder meer omdat ze denken dat het ertoe leidt dat kinderen later wapens zullen gaan gebruiken.
Volgens de psycholoog is daar geen wetenschappelijk bewijs voor. Het blijkt dat kinderen het verschil tussen fantasie en de werkelijkheid heel goed weten. Spelen met geweren geeft jongetjes een gevoel van macht tegen de angsten die ze op die leeftijd kunnen hebben. Het gaat over winnen en verliezen, niet over agressie.
Hij geeft het advies geen kritiek te geven op dit ruwe spel van jongetjes. Zeker jongetjes in de kleuterleeftijd kunnen zich hierdoor als persoon afgewezen voelen. Daarbij werkt verbieden vaak averechts, iets wat verboden wordt is juist interessant.
Met deze informatie in mijn achterhoofd besluit ik het spel niet af te keuren, maar het om te buigen. Ik ben behoorlijk positief ingesteld, dit gaat me lukken.
Hij zit in kleermakerszit tussen een enorme berg lego.
‘Zullen we samen een huis maken?’ vraag ik.
‘Hoe ziet jouw huis in Oekraïne eruit?’
Met zijn Duracellbatterij staat hij meteen AAN. Hij pakt een bodemplaat en begint te bouwen. Zijn tong hangt uit zijn mond, een zweetdruppel verschijnt op zijn voorhoofd.
Ik zie een muur en een raam verschijnen. Ik ben blij, het lijkt erop dat hij iets maakt wat niets te maken heeft met pistolen.
Zie je wel, positiviteit voor alles!
‘Mooi!’ zeg ik. ‘Jouw huis?’ en ik wijs naar hem.
Hij kijkt me stralend aan.
Dan kantelt hij zijn huis, steekt zijn vinger door het gat waarvan ik dacht dat het een raam was. Een uiteinde wijst naar mij.
Ik weet genoeg.
Nog gauw maak ik een hartje met mijn handen, maar het is al te laat.
Pieuw pieuw pieuw.
Ik ben veel te positief voor jongensspel. Een echte oorlog ga ik nooit overleven.