Mijn zoontje is dol op autoritjes. Al op tweejarige leeftijd kende hij meer verschillende automerken dan zijn moeder. En dat niet alleen, hij herkende ze ook. ‘Er staat een Peugeot naast ons te wachten, papa,’ zei hij eens. Een opmerking die onze wenkbrauwen deed fronsen. Hoe weet zo’n peuter dat? Ook zei hij dat het leeuwtje in het embleem van dit automerk best veel te zien was op de wagen: niet alleen in het radiatorrooster of op de kofferbak, maar ook op de velgen of wieldeksels en soms zelfs in een hoekje op de autoruiten. Het zit wel goed met de detailwaarneming van m’n kleine jongen …
De laatste maanden is zijn waarneming van auto’s naar mensen verschoven. Heb je een mobieltje vast in de wagen? Mijn zoontje heeft het gezien. Fatsoeneer je je kapsel in de achteruitkijkspiegel? Hij ziet het. Pulk je in je neus? Dat ziet hij zéker. Elke autobestuurder wordt gekeurd en soms afgekeurd. Zelfs toevallige voorbijgangers op straat worden vanuit onze wagen door twee kleine arendsoogjes nauwlettend in de gaten gehouden.
Zo ook vanmorgen. Tijdens onze autoritten naar school, kruisen we heel wat verkeerslichten. In de drukke ochtendspits betekent dit dat we moeten aanschuiven in lange rijen auto’s. Frustrerend, maar niet voor mijn kleine jongen: ‘Wat maakt dat nou uit of we tien minuutjes later op school zijn?’ Stapvoets rijden betekent dat hij meer tijd heeft om iedereen te bekijken. Maar vanmorgen ziet hij iets dat hij nooit eerder zag aan een druk kruispunt. Er staat een man in de berm die wachtende auto’s benadert. Met een papieren bekertje in de hand. Zo lang het licht op rood staat, loopt hij langs de rij wachtende, gefrustreerde chauffeurs. Zonder wat te zeggen of te vragen. Althans niet verbaal. In zijn blik en papieren bekertje zijn de wanhoop en de smeekbede om kleingeld te lezen. Een oproep die zelden beantwoord wordt.
‘Wat doet die man, papa?’ Het kleine kereltje op de achterbank merkt vanuit zijn kinderstoeltje de man al vlug op. ‘Die man vraagt een centje, jongen,’ is mijn diplomatisch antwoord. ‘Ja, dat zie ik,’ zegt hij, ‘maar wat dóet hij?’ Mijn bijna vierjarige kleuter zag wel vaker iemand die ‘om een centje vroeg’. Op vakantie bijvoorbeeld: vaak was hij de grootste fan van straatartiesten, muzikanten, levende standbeelden, goochelaars of draaiorgeldraaiers. Met gefascineerde blik bleef hij vaak langer staan dan welke toerist ook. En apetrots was hij, als hij een haastig opgeviste euro in een mandje, hoed of bekertje mocht droppen.
Maar de man op het kruispunt was geen entertainer.
‘Hij doet niet echt iets. Hij vraagt gewoon of de mensen in de auto’s misschien een centje kunnen missen.’ Nu is het zijn beurt om zijn wenkbrauwen te fronsen. ‘Maar waarom doet hij dat?’ Ik merk een ongemakkelijk gevoel op bij mezelf. We leven in een keiharde wereld, maar om de een of de andere reden wil ik hem dat inzicht nog besparen. Concepten als armoede, pijn of crisis zijn geen alledaagse begrippen voor kleuters. Of in ieder geval niet voor het merendeel van de kleuters in onze westerse samenleving. Hier beschermen we ons kroost voor al die verschrikkingen. We hopen dat ze nog lang onbezorgd kind kunnen zijn.
‘Sommige mensen hebben zelf geen centjes,’ probeer ik, ‘en dan is het moeilijk om eten te kopen of nieuwe schoenen en truien.’ Mijn zoontje zwijgt even. En dat betekent meestal dat er informatie verwerkt wordt in dat kleine hoofdje.
Het licht springt op groen voordat de man bij onze auto kan komen. We rijden hem voorbij. Ik voel hoe de arendsoogjes op de achterbank naar de man in de berm staren. De stilte in de wagen duurt niet lang. ’Heeft die man ook geen kaartje?’ Ik vermoedde al dat er nog vragen zouden volgen. Mijn zoontje doelt op een bankpas. Hij kent dat kleine plastic kaartje beter dan muntstukken of papiergeld. In de supermarkt, een restaurant, het benzinestation, zelfs in de krantenkiosk; overal duikt dat kaartje op, aangezien mijn vrouw en ik veel vaker elektronisch betalen dan met cash geld. Ik denk dat mijn zoontje mijn pincode misschien al kent.
‘Ik denk het niet, jongen. Zelfs geen kaartje.’
Hij lijkt te begrijpen waarover het gaat. We rijden nog langs heel wat fietsers en wandelaars, auto’s met bestuurders die meezingen met de radio en Peugeots vol kleine leeuwtjes. Maar de jongen op mijn achterbank lijkt verzonken in gedachten. Hij zegt niet bijster veel als ik afscheid neem op het schoolplein en ik vraag me af of ik wel de ‘juiste’ dingen gezegd heb. Wat gaat er in dat koppie om?
Als ik ’s avonds thuiskom, is het net bedtijd voor mijn zoontje. Zijn mama heeft al een sprookje voorgelezen en het lampje op zijn nachttafeltje aangeklikt. Ik ga nog vlug zijn slaapkamer binnen en hij kijkt vrolijk op. ‘Nog net op tijd thuis voor een kusje!’ lach ik. Hij lacht terug. Alsof hij alles vergeten is. Zijn zorgen gaan weer over zijn knuffels die netjes gerangschikt moeten zijn voor de nacht en zijn pyjama met superheld die morgen gewassen moet worden. Een dikke knuffel en nachtzoen van papa sluiten zijn drukke kleuterdag af.
Net voor ik zijn slaapkamerdeur zachtjes dichttrek, klinkt er een stemmetje vanonder zijn warme donsdeken. ‘Papa, ik hoop dat de man ook in een warm bedje ligt.’
‘Ik hoop het ook, kerel. Welterusten.’
Lees hier alle blogs van Kobe >>