‘Juhuf, ik snap het niet,’ gevolgd door ‘Ik kan het niet’ en ‘Ik snap er niets van’. Honderd varianten van hetzelfde met één boodschap: ze kan dit niet zonder mijn hulp. En ze gaat het ook echt niet doen zonder mijn hulp.
En toch zit ze in mijn rekenclubje met de andere sterke rekenaars uit haar jaarlaag. Volgens haar eigen juf zou ze weleens hoogbegaafd kunnen zijn, maar is ze ook faalangstig.
Om hulp vragen kan ze in ieder geval prima. Ik geloof niet dat ik mijn eigen naam vaker heb gehoord in een kwartiertje.
Het idee is dat ik pre-teach. Ik geef op vrijdag instructie voor het werk dat de kinderen zelfstandig gaan doen in de komende week. In theorie kunnen deze kinderen de instructie vasthouden en zelfstandig (of samen) aan het werk.
De vrijdag erop bespreken we het gemaakte werk en kijken we vooruit naar de komende week.
Maar zelfstandig werken in de klas is lastig als je het liefst op je rug ligt te spartelen tot iemand je komt redden. Haar eigen leerkracht bemoeit zich hier bij voorkeur niet mee; logisch, want die heeft het al zo druk. Ga bij vragen maar naar juf Gytha, is het devies..
En dus komt ze tot niets. Waar de anderen echt wel driekwart van het werk afkrijgen, begint zij niet eens. Dit moet anders.
Simpelweg stellen dat ze het niet kan in de hoop dat ze dan haar eigen eer wil gaan redden, is een pad dat ik niet durf te bewandelen. Ze zal, vermoed ik, rap bevestigen dat ze het inderdaad niet kan en lekker veilig terug de klas in gaan, weg uit mijn uitdagende omgeving.
Ik besluit haar een aantal lessen te gaan pamperen. Ik geef instructie aan de hele groep en ga dan met haar aan de slag.
Ik maak een som, wij maken een som, zij maakt een … Nee, blijkbaar nog niet.
Geen probleem, wij maken een som, wij maken een som, wij maken een som.
Niet veel later heeft een andere leerling een vraag. Ik sta op om te gaan helpen. ‘Ach, kijk jij vast naar de volgende? Ik ben zo terug.’
Als ik weer bij haar aanschuif, laat ze trots zien wat ze gedaan heeft. Met veel theater val ik letterlijk van mijn stoel. De rest schrikt overeind. ‘Juf Gytha, wat is er?’ Ik leg uit dat ze een som gemaakt heeft. De rest doet precies wat ik wil; helemaal niets. ‘Nou en? Dat doen wij al de hele tijd, bij ons val je ook niet van je stoel.’ Als ik me hardop afvraag waaróm ik daar eigenlijk niet zo verbaasd over ben, leggen ze me uit dat ze de sterke rekenaars uit de groepen 5 zijn. Natuurlijk kunnen zij dit gewoon.
In de week die volgt maakt ze een som. Vergeleken bij de rest van de groep is het niets, maar het is haar eerste som. Wat een dilemma: prijs ik haar de hemel in of zeg ik niets omdat ik dat bij de anderen ook niet doe?
Ik besluit klassikaal te benoemen dat ik blij ben met de inzet van de afgelopen week en dat ik het fijn vind hun rekenjuf te mogen zijn, én ik trakteer op een klein spelletje tussendoor.
De volgende lessen help ik haar steevast flink op weg.
Ze merkt niet dat haar eigen inbreng steeds een klein stapje groter wordt.
Elke les doe ik me iets minder snugger voor. ‘Euh, hoe zat dit ook alweer, weet jij het nog?’
Maar waar ik eerst nog het naïeve idee had dat ik hiermee mijn doel zou bereiken, zie ik de stijgende lijn onvoldoende doorzetten. Als ik van haar tafel wegloop, vervalt ze nog altijd in standje hulpeloos. Ze lijkt haast boos of beledigd als ik tijd en aandacht aan een ander geef. Tja, dit was niet mijn intentie. Hier moet ik paal en perk aan stellen.
Ik besluit het bespreekbaar te maken. ‘Er zitten hier twaalf kinderen en toch zit ik elke les bij jou. Dat is niet eerlijk en daar ga ik mee stoppen.’ Ze begint onmiddellijk te protesteren. Het is wél eerlijk, want zij heeft gewoon meer hulp nodig, want ze kan niks. Om haar ongelijk te bewijzen pak ik het antwoordenboek en kijken we samen wat sommen na. Het maakt weinig indruk; de overtuiging dat ze niks kan, zit diep.
Ik geef haar een groot vel papier en vraag haar dingen op te schrijven die ze nog niet kon toen ze een baby was, maar nu wel. Om mee te schrijven geef ik haar een dikke zwarte stift. ‘Mag ik met potlood, juf? Wat nou als ik het fout doe?’
Mijn hart breekt een beetje; wat is ze bang iets fout te doen. ‘Zal ik beginnen?’ stel ik voor. En ik schrijf, met de dikke zwarte stift in grote letters: ‘Op de WS poepen.’ Ze verstart, het is fout. ‘Oh, kijk nou,’ zeg ik luchtig, ‘een foutje.’ Ik zet een streep door de S en zet er een C in de buurt. ‘Wel duidelijk genoeg, toch?’ vraag ik voor de zekerheid.
Of ze overtuigd is, weet ik niet, maar aan de slag gaat ze. En met elk ding dat ze bedenkt, komen er nieuwe invalshoeken bovendrijven. En zo blijkt ze heel wat te hebben bijgeleerd sinds ze in haar luier poepte. Misschien lukt rekenen dan toch ook wel.
Lieve, lieve kind, je kunt het (leren)!
Door: Gytha Funke
Gepubliceerd op 9 februari 2023