Vanmorgen zag ik u in de supermarkt. Ik was samen met mijn zoon Tom, een jongen van elf jaar. Hij droeg een felgekleurd groen jack. ‘De gele winkel!’ riep hij af en toe. Ik was een beetje gespannen, want het was alweer een tijd geleden dat ik het weer had aangedurfd om lopend met hem een winkel in te gaan. Tussendoor gingen we weleens naar de winkel, maar niet lopend, dan zat hij in een winkelwagen, dat past nog net. Hij vindt dat leuk en kan dan niet weglopen, iets wat hij weleens doet als hij zich ergens niet prettig voelt. Of hij gaat op de grond liggen.
Of heel hard schreeuwen. Hij trekt zijn eigen plan.
Tom heeft autisme en een verstandelijke beperking. Hij praat bijna niet. Hij maakt wel geluid: blije kreten, boos gegil of verdrietige uithalen. Hij heeft weinig besef van veiligheid en zou buiten zo onder een auto lopen. Hij laat zich niet makkelijk sturen en in het contact met hem is veel geduld nodig. Hij moet op alles goed worden voorbereid, ik moet hem altijd een stap voor zijn.
In een winkelwagen voelt hij zich veiliger, maar, misschien snapt u dat wel, het is niet ideaal. Hij stapt er meestal wel zelf in, maar als hij eruit wil, moet ik hem tillen. Hij weegt 42 kilo, dus dat is behoorlijk zwaar. Hij groeit hard, binnenkort past het ook niet meer. Dus moet hij lopend of … ik neem hem niet meer mee. Dat kan natuurlijk ook. Maar weet u, dat vind ik moeilijk en jammer. Want ik weet dat hij het wel kan. Daarom gingen we het deze keer weer proberen.
Met school gaan ze ook weleens een stukje lopen. Tom en zijn klasgenoten houden dan allemaal het uiteinde vast van een speciaal touw met rubberen ringen. Ik zag ze een keer in het winkelcentrum, toevallig. Ik dook weg, want als Tom mij zou zien, zou dat verwarrend voor hem zijn. Dan zou hij zich weleens heel moeilijk kunnen gaan gedragen. Dus ik keek stiekem, om een hoekje. Naar mijn zoon en zijn klasje. En twee juffen met eindeloos geduld.
Het was een beetje gek. Alsof ik door andermans ogen keek. Die kinderen, met hun bijzondere bewegingen en gebaren, hun aparte geluiden. De blikken in hun ogen, schichtig soms van hot naar her. Ergens tussenin mijn zoon. Het zag er gezellig uit, maar ineens deed het ook een beetje pijn. Ik ben snel naar huis gegaan en was in de war. Thuis kwam ik erachter dat ik van alles vergeten was.
Weet u het nog, mevrouw? We zagen elkaar in het chipspad. Tom mocht zelf chips kiezen, dat is heel bijzonder voor hem. Maar als je niet zo vaak in een supermarkt komt, is zelf iets uitkiezen een hele belevenis. Moeilijk ook. Er is zoveel. Hij sprong, joelde ‘Kijk! Lekker, chippies!’ en keek om zich heen, alsof hij zoveel mogelijk mensen wilde betrekken in zijn vreugde. Dat dat niet helemaal lukte, leek hij gelukkig niet te merken. Ik werd blij van hem.
U keek naar hem. Alsof hij iets viezigs was. U keek naar mij. Geïrriteerd. Boos. Zo’n ‘Voed dat kind op!’-blik. Mijn blije gevoel was ineens weg. Ik slikte en mijn glimlach verstarde. U gooide nog snel een zak naturelchips in uw winkelwagen en liep door.
Tom koos Wokkels en Dorito’s. Ik pakte nog snel een pak melk, een tros bananen, wat broodbeleg en we gingen naar de kassa. We moesten even wachten, dat was lastig. Tom wilde de boodschappen meteen in de tas doen, maar ze moesten nog worden betaald. Ik legde het uit, maar hij werd onrustig. Ik ging achter hem staan, sloeg mijn armen om hem heen en praatte zacht en zangerig tegen hem, steeds hetzelfde, als een mantra: ‘Nog even wachten, straks gaan we bloemen kopen.’ Gelukkig bleef hij staan.
In de bloemenwinkel kreeg hij twee knalroze gerbera’s. Ontzettend leuk! Hij reageerde zó goed: ‘Dank u wel! Is mooi!’ Ik was trots. Vrolijk liep hij met de bloemen door het winkelcentrum. ‘Is mooi! Bloemetjes!’ En af en toe een gil van vreugde. Wat een geluk.
We gingen met de lift naar het parkeerdek, waar de auto stond. Toen ik de spullen in de achterbak legde, zei Tom: ‘Nog winkel?’ En daarna, met glimmende ogen: ‘Blauwe winkel?’ Ik zei: ‘Ja, dat doen we. Goed idee, Tom!’
In de blauwe winkel waren lange rijen. We zochten koekjes uit en wilden in de rij aansluiten, maar een mevrouw met een volle kar was ons net voor. Maar het wachten ging weer goed. Met mantra. En twee gerbera’s.
Vrolijk stapte Tom de auto in. Opgelucht was ik. En moe. Als na een opdracht waar je een beetje tegenop zag, maar die slaagde.
Weet u mevrouw, ik dacht nog even over u na. Ik ken u helemaal niet. Misschien had u net iets akeligs meegemaakt, misschien voelde u zich afschuwelijk en was die drukke, joelende jongen die zo raar deed net even te veel. Ik herken het wel hoor, de irritatie die anderen bij je kunnen opwekken. Gelukkig leerde juist Tom mij meer geduld te hebben, en vooral, de kunst van het genieten van kleine dingen. U was niet de enige in het winkelcentrum die zo nors naar ons keek. En ik heb het natuurlijk al vaak meegemaakt. Alsof we het perfecte beeld dat mensen van hun wereldje hebben, verstoren. Alsof mensen liever niet geconfronteerd willen worden met ‘ander’ gedrag. Te ongemakkelijk, te ingewikkeld.
Ik wil zo graag nog iets aan u kwijt. Weet u, iemand die vriendelijk en begripvol is of geruststellend knikt, is goud waard. Iemand die iets aardigs zegt, juist op het moment dat je je kwetsbaar voelt. Iemand die glimlacht, zomaar, waar dan ook.
Ik wens u, ook namens Tom, veel mooie momenten en begripvolle mensen om u heen.
Hartelijke groet,
Esther de Graaff
Gepubliceerd 6 november 2017
Bekijk hier het complete blogoverzicht