Kobe Vanroy

Tussen hoop en wanhoop

Het was verschrikkelijk. Een drama. Het einde der tijden, het leven had geen zin meer. Althans in de ogen van mijn achtjarige zoontje. De kleine kerel heeft tot nu toe weinig échte drama’s meegemaakt, dus zijn perspectief op wat het leven kan doen stilstaan, wordt voorlopig afgemeten aan ‘Is het erger dan de plotse dood van onze goudvis of niet?’ En deze keer was het erger. Véél erger.

Ik kreeg een telefoontje van de juf. Of ik Grote Broer kon komen halen van school, want hij was gevallen op het speelplein tijdens de pauze. ‘We denken niet dat hij iets gebroken heeft ofzo, maar hij durft niet meer op zijn voet te steunen en stopt maar niet met huilen.’ Onderweg naar de basisschool dacht ik vooral aan wat er ons te wachten zou staan. Naar onze huisarts? Uit eigen ervaring wist ik dat zoiets geen zin heeft. Die zou ons toch maar doorverwijzen naar een plaatselijk ziekenhuis voor röntgenfoto’s voordat er een diagnose gesteld kon worden. En zo’n ziekenhuis met een pijnlijke enkel, dat betekent wachten. Lang wachten.

Maar eerst het kleine slachtoffer troosten. Hij zat er maar stilletjes bij, daar in een hoekje van de lerarenkamer. Zijn schoen en sok van de voet in kwestie lagen naast hem op een stoel. In mijn volleybalverleden gebeurde het wel vaker dat er iemand door zijn enkel ging en toen was de heilige regel ‘doe nooit je schoen uit!’, al weet ik niet zeker op welke wetenschap dit gebaseerd was. Maar op de basisschool van mijn zoontje waren weinig volleyballers blijkbaar. Toen Grote Broer mij zag welden zijn tranen weer op. ‘Wat is er gebeurd?’, vroeg ik hem. ‘Doet het veel pijn?’ Er begon een uitleg met allerlei kindernamen van vriendjes en een heel reglement van een schoolpleinspel waar ik weinig van begreep, maar het kwam er dus op neer dat hij door zijn enkel was gegaan. ‘Wat nu, papa? Hoe moet het nu verder?’, snikte hij bij het eind van zijn verhaal. ‘We gaan naar het ziekenhuis, kerel. Daar kunnen ze ons vertellen wat er precies aan de hand is met je enkel en dan zien we wel weer.’
Voor veel kinderen kan een ziekenhuis een angstaanjagende gedachte zijn, maar Grote Broer is er eerder al geweest. Een paar jaar geleden brak hij een elleboog die onder volledige narcose weer op zijn plaats werd gezet. Hij bleef toen een nachtje op de kinderafdeling (met zijn vader)en al met al vond hij het er best leuk. Vriendelijke mensen, veel aandacht en een heleboel speeltjes die hij thuis niet had. De weken in het gipsverband waren minder leuk, maar hij had een stoer verhaal dat hij tot op de dag van vandaag vertelt aan ieder die het horen wil. Maar deze keer was het erger. Nog steeds véél erger.

Het einde der tijden, het leven had geen zin meer. Althans in de ogen van mijn achtjarige zoontje.

En dat verbaasde me wel. Zijn enkel zag er namelijk niet zo pijnlijk uit. Geen vreemde zwelling of bloeduitstorting, maar ik ben natuurlijk geen professional en als bezorgde vader wilde ik geen risico’s nemen. Het werd dus een middagje in de wachtruimte van het ziekenhuis.

Hoewel hij zijn sok en schoen zelf weer had aangetrokken (wat ik al als een positief signaal zag), bleef de anders best stoere kerel huilen. Hij had echt wel veel pijn. De verpleegkundige was dan ook erg voorzichtig bij het onderzoek. ‘Kun je met je tenen wiebelen? Probeer je voet eens naar links te draaien? Mag ik je enkel even optillen?’ Tussen de tranen door volgde Grote Broer al haar instructies netjes op. ‘Ik denk niet dat er veel aan de hand is, meneer,’ fluisterde ze me toe. ‘De dokter komt zo meteen met de resultaten en de diagnose.’

Mijn zoontje bleef zachtjes snikken toen we op het laatste oordeel van de hoofdarts wachtten. ‘Blijft het echt zo veel pijn doen?’, vroeg ik hem nog. ‘Ja, papa, echt heel veel…’ Niet zijn voet, wel mijn vaderhart was gebroken. Tijdens het kwartiertje wachten op de dokter bleef hij maar huilen en ik werd wat ongerust. Totdat hij in de wachtruimte van zijn stoel opstond om eens tussen tranen door te kijken welke stripboekjes er op een tafeltje lagen. Hij wandelde gewoon op zijn geblesseerde voet ontgoocheld terug naar zijn plekje naast me toen hij niets interessants op het tafeltje vond. Een beetje argwanend vroeg ik hem waar het dan zo veel pijn deed. Ik verwachtte dat hij een bepaalde plek op zijn voet zou aanwijzen, maar zijn vinger gleed naar zijn borstkas. ‘Hier, papa…,’ snikte hij toen hij naar zijn hart wees.

‘Ga ik nu nog wel profvoetballer kunnen worden?’ 

‘Ga ik nu nog wel profvoetballer kunnen worden?’ Zijn betraande ogen wachtten vol verdriet op mijn niet-deskundig oordeel. Mijn zucht van opluchting was duidelijk hoorbaar, want de dokter riep ons net binnen voor ik kon antwoorden. ‘Ik zie dat het al beter gaat,’ zei ze met een knipoog naar mij terwijl Grote Broer haar spreekkamer binnenstrompelde. ‘Met zijn voet wel ja,’ antwoordde ik. ‘Maar Grote Broer heeft nog wat zorgen die hij je graag zou willen voorleggen.’ De arts lachte naar me terwijl ze een blik op de röntgenfoto’s wierp. ‘Dat ziet er allemaal oké uit, jongens,’ was alvast een goede start van het consultgesprek. ‘Jij bent dus voetballer, hoorde ik net in de wachtruimte?’ Grote Broer knikte even en stamelde: ‘Maar of dat nu nog zo is, weet ik niet.’ De tranen kwamen weer op. Ik wilde mijn zoontje troosten met een ‘Tuurlijk wel, kerel. Er is niks aan de hand (of voet),’ maar de tactiek van de dokter bleek veel efficiënter. ‘Hm… Een blessure aan je voet is voor een voetballer veel erger dan een gebroken elleboog, maar net zoals je arm, kan ook je voet weer helemaal in topconditie komen. We zullen er een speciaal sportverbandje om moeten leggen en je zult een weekje niet mogen rennen of springen. Maar voetballers trainen ook wel op spierkracht met bepaalde oefeningen. Misschien kun je dat wel nog doen zolang je enkel geneest? Dan kom je hier nog sterker uit!’ Grote Broer keek haar verbaasd aan. Zijn tranen stokten toen de dokter enkele tekeningen van grondoefeningen op het internet vond en voor hem afdrukte. Met een bijna herstelde voet en vooral veel herstelde hoop namen we dankbaar afscheid.

En nu traint mijn zoontje thuis op het tapijt. Met een écht sportverbandje rond een voet die eigenlijk alweer tegen een bal kan trappen. Als een echte profvoetballer.

Door Kobe Vanroy

Gepubliceerd op 25 mei 2022.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

  

 

Winkelwagen
Scroll naar boven