Kobe Vanroy

De tuin van de buren

 

Tijdens een zonnige herfstdag overviel me een gevoel van vaderschap én mannelijkheid. Was het door de kleurige bladeren op het gazon (die ik nog bij elkaar moet harken) of door de kale, jonge boompjes in mijn tuin (die ik vergeten was te snoeien)? Ik weet niet wat de aanleiding precies was, maar iets deed me deze markante woorden tegen mijn zoontje uitspreken: ‘Zullen we buiten eens gaan voetballen?’

De jongen keek me enigszins verbaasd aan. Hij voelde zich blijkbaar minder uitgenodigd door het herfstzonnetje, de afgevallen blaadjes en de standvastige bomen. Zijn speelgoedkeukentje stond vol met potten en pannen waarin een denkbeeldig sterrenmenu pruttelde. Misschien was het dit wel: een idiote gedachte van een even idiote vader die zijn zoon liever buiten ziet ravotten dan kokerellen met plastic potjes en groenten. Jongens en jongensdingen, weet je wel … hoe dwaas het ook klinkt. Maar toch: aan motivatie gelukkig geen gebrek bij het kereltje. Hij liet zijn kookkunsten achter zich, op zoek naar zijn jas en ‘speelschoenen’. Opgetogen volgde ik hem naar buiten.

Denk nu niet meteen dat er een heuse voetbalwedstrijd tussen een vader en zijn zoontje begon. De kale boompjes kregen zelfs geen rol als doel en regels als ‘je mag de bal niet met je handen vastpakken’ bleken voor veel kleuterinterpretaties vatbaar. Het was veeleer een fantasierijk schoppen tegen de bal, maar vooral niet naar elkaar. En we genoten ervan. Allebei.

Tot dat onvermijdelijke moment waarop een vader zijn zoontje eens wilt imponeren door een harde trap tegen de bal te geven, zo hoog hij kan, terwijl hij een seconde lang oprecht gelooft dat er een heuse voetbalcarrière aan hem voorbij is gegaan. Hoog ging de bal zeker, maar hij landde ongecontroleerd in de tuin van de buren. ‘Oh néé!’ riep de kleinste voetballer. ‘Daar kunnen we nooit meer bij!’

Het viel me eigenlijk toen pas op. Er staat een met klimop begroeid hekwerk als afscheiding tussen onze tuin en die van de buren. Zowel links als rechts. Ieder zijn tuin. Niet dat ik dat hek nooit eerder heb gezien (soms doe ik echt wel wat tuinwerk), maar het viel me vooral op hoe zo’n kleine jongen ernaar kijkt. Een hek. Een grens. Een met klimop begroeide boodschap die uitschreeuwt wat van ons is en wat van de buren. En al even hard impliceert dat niemand zich dient te bemoeien met wat er aan de overkant gebeurt, onder het mom van privacy.

Ik nam mijn zoontje op en stelde voor dat ik hem even over het hek zou tillen, zodat hij de bal zou kunnen pakken. Daarna zou ik hem snel terug naar onze kant hijsen. Alsof het een doodzonde is dat je een bal in de tuin van de buren schopt en dat meteen moet goedmaken, liefst zonder dat iemand het ziet. Vlug. Het is nooit gebeurd.

Hij moest maar vijf stappen zetten tot de bal, maar die duurden een eeuwigheid. Mijn zoontje was zo onder de indruk van de tuin van de buren. Niet zozeer van de prachtige planten of de energie die mijn buurman wél in zijn tuin stopt, maar gewoon omdat het zo’n onbekend terrein is, op nog geen meter van zijn veilige nestje, verborgen achter klimop.

Mijn zoontje groeit in een andere wereld op dan waarin ikzelf ben groot geworden. Als kleine voetballer schopte ik bijna elke dag een bal in de tuin van de buren. Maar er was geen afscheiding. Ja, er was wel een hek, maar in de hoek van de tuin was ook een gat waar ik me net door kon wurmen. En dat was een tweerichtingswurmgat: mijn buurjongen gebruikte het ook. We liepen door elkaars tuin, vaak samen. We speelden in het parkje aan het eind van de straat met alle buurtkinderen. Tot het donker werd of een ouderlijke stem in de verte riep dat het etenstijd was. Niemand sloot zich op. Niemand bakende zijn terrein af met onverbiddelijke grenzen. Niemand stoorde zich aan de joelende kinderen in het parkje. Niemand was bang dat er iets verschrikkelijks zou kunnen gebeuren met die kinderen omdat volwassen toezicht ontbrak. Als kind was ik zorgeloos vrij. Iets wat ik toen doodgewoon vond, maar nu als vader pas echt op waarde kan schatten.

In deze veranderde wereld vol grenzen, zowel fysieke als persoonlijke, is het anders dan toen. Bewust van alle mogelijke gevaren sluit ook ik mijn kinderen meer op dan mijn ouders ooit met mij deden. Uit bescherming voor misschien wel onbestaand gevaar. Uit vrees voor nooit gehoorde klachten over luide kinderstemmen. Uit angst en achterdocht voor alles wat onbekend en dus onbemind is, aan de andere kant van het hek.

Opgesloten. In een tuin met afgevallen bladeren en kale boompjes. En ik vraag me af waar ik mee bezig ben.

 

 

Geplaatst op 18 december 2018

Lees hier alle blogs van Kobe >>

 

Winkelwagen
Scroll naar boven