Springen

Zitten mijn zwembandjes nog goed? Check. Duikbril niet te strak rond mijn hoofd? Check. Voeten aan de rand van het zwembad? Ook check. Armen als een pijl voor me uit? Jawel…
Mijn zoontje was er klaar voor. Voor het eerst zelf en helemaal alleen in het diepe deel van het zwembad springen. Maar het leek een eeuwigheid te duren. Samen aftellen dan maar? We hebben het misschien tien keer gedaan, hij bleef op de rand staan. ‘Ik durf niet …’

‘Gewoon doen!’ riep ik nog als motiverende vader. Alsof zo’n advies plots voor een ommekeer zou zorgen. Maar wat moest ik anders zeggen? In het water hadden we al genoeg gespeeld, dus hij wist dat het niet koud ging zijn en hij ploeterde vaak onder water, dus dat gevoel kende hij ook al. En toch … achter de blauwe glazen van een nieuwe duikbrilletje keken kleuterogen schichtig om zich heen. Links en rechts van hem doken joelende kinderen het zwembad in. Alsof het niets was. Het opspattende water van hun capriolen haalde hem telkens uit zijn concentratie. Hij staarde naar de kinderlichamen die onder water verdwenen en enkele tellen later proestend weer aan de oppervlakte kwamen. Om daarna zo snel mogelijk weer naar de kant te zwemmen en opnieuw te springen. Maar mijn zoontje stond er nog steeds. Zijn kleine lijfje bibberde aan de rand van het grote zwembad. Half verkleumd door de koude, half verlamd door angst. Iets in mij hoopte dat een van de andere kinderen hem misschien (onbedoeld) een zetje zou geven. Dan was ie ervan af. Dan was ik ervan af. Leren uit ervaring, noemt men zoiets. Of zo’n onverwachte val in het water dan een positieve ervaring zou zijn, daar twijfel ik wel aan.

Ik maakte het nog wat erger: ‘Niet flauw doen, spring nu maar gewoon!’ De motiverende papa veranderde in een geïrriteerde versie, getekend door onbegrip. Ik ben er niet trots op. En het effect was meteen zichtbaar: hij stapte weg van de rand en rukte zijn duikbril uit zijn bruine haren. Teleurgesteld in zichzelf. Of boos op mij. En toen pas besefte ik dat alleen dat laatste terecht zou zijn. Ik zwom naar de kant en zat al vlug naast hem op een bankje tegen de muur. Terwijl hij keek naar al die andere kinderen die elkaar uitdaagden om met de gekste sprongen in het water te ploffen, zag ik dat de dikke druppels water op zijn gezichtje niet uit het zwembad kwamen. ‘Wanneer jij er straks klaar voor bent, proberen we nog een keertje,’ zei ik stilletjes. Hij knikte nauwelijks merkbaar tussen de tranen door. ‘Als ik dan durf…’ Met een liefdevolle, vaderlijke arm om hem heen, bleven we nog even op het bankje zitten.

Ik ben allesbehalve een expert ter zake en mijn vijfjarig zoontje heeft veel talenten, maar taalsemantiek is nu ook niet bepaald zijn ding, en toch viel me bijna meteen iets op in onze verschillende woordkeuze. Het kan niet gaan om een of ander dialectisch verschil, want we hebben best een dichte verwantschap, maar we gebruikten allebei een ander voegwoord. ‘Wanneer’ jij klaar bent… ‘Als’ ik durf… Nogmaals, ik ben geen expert, maar er schuilt wat achter die twee woorden. Althans voor mij toch. Bij die ‘wanneer’ zit er gewoon zoveel minder twijfel: Hij gaat springen. Straks. Bij die ‘als’ weet je het gewoon niet. Misschien springt ie, misschien ook niet. Ik vroeg me af of mijn zoontje er ook zo over dacht.

‘Zullen we eerst nog een keertje van de glijbaan gaan?’ vroeg hij toen zijn tranen en het zwembadwater opgedroogd waren. Met de ene hand greep hij zijn duikbril en met de andere nam hij mijn hand vast. Kleine, huppelende pasjes trippelden langs grote stappen onderweg naar de glijbaan. Zijn favoriet. Hij zou er honderd keer vanaf willen zoeven. Helemaal alleen. Maar nu liet hij mijn hand niet los. ‘Gaan we samen?’ vroeg ik. Hij knikte zonder wat te zeggen, maar deze keer met een grote glimlach. Nauwelijks enkele seconden later joelden een vader en zijn zoontje terwijl ze naar beneden gleden. Nog steeds hand in hand. 

Meteen daarna stapte hij zelf terug naar het diepe deel. Zijn hoofdje keek overtuigd naar alle andere kinderen die er nog steeds duikspelletjes speelden. ‘Zullen we samen springen? Hand in hand?’ stelde ik voor. Zijn antwoord ontgoochelde me misschien een fractie van een seconde, maar dat gevoel maakte meteen plaats voor een allesoverheersende warmte.

‘Nee, papa. Ik spring alleen. Ik durf het.’

De nu nog kleine jongen zal nog vaak moeten springen in het diepe deel van het leven. En hij zal daarbij ook wel eens kopje onder gaan. Ik hoop dat hij dan kan springen zonder dat iemand hem aanmaant om dat te doen. Zonder dat iemand hem erin duwt. Volledig op eigen kracht en in zijn eigen tempo.

Zijn kleine lijfje deed het water hoog opspatten toen hij het zwembad in dook. Ik veegde de druppels uit mijn ogen. Dikke druppels van trots.

 

 

Geplaatst op 27 augustus 2019

Lees hier alle blogs van Kobe >>

 

 

 


Verkrijgbaar bij Uitgeverij Pica:

 

            

Winkelwagen
Scroll naar boven