Eindelijk. De zon piept weer door de regenwolken van de voorbije weken én sinds kort zijn terrasjes weer meer dan een vage herinnering uit een ver verleden. Niet dat ik die nodig had voor een fris glas trappistenbier of sociale babbel met vrienden. Het voorbije jaar kreeg dat biertje immers een speciale plek in mijn eigen koelkast en die gesprekken met vrienden werden vervangen door onlinecontacten en digitale aperitiefjes in het weekend. Niet helemaal hetzelfde, ik weet het, maar het was een alternatief dat een ruime ‘voldoende’ scoorde in hectische tijden.
Maar niet voor Tim. De jonge twintiger met autisme is al jaren veel meer dan een ‘cliënt voor coaching’. Na zijn schoolcarrière bleven we contact houden, veelal verpakt in stoere mannengesprekken; ik schreef er al eerder een blog over. Steevast spraken we af in een plaatselijk cafeetje, als het kon op een terrasje in de zon. Als het kon. En dat was moeilijk de afgelopen tijd. ‘Dat onlinegedoe is echt niks voor mij, Kobe,’ antwoordde hij vorig jaar toen bleek dat onze afspraakjes voor onbepaalde tijd uitgesteld moesten worden. ‘Ik vind gezichten en gelaatsuitdrukkingen zo al knap lastig. Jouw handen zijn vaak duidelijker dan je ogen. Je intonatie zegt soms meer dan je woorden. Je houding op een terrasstoel en je voorzichtige slok door een schuimkraag, daar lees ik meer bedoelingen en verwachtingen in dan in honderd sessies via Teams of Zoom of welk platform dan ook.’ Nog zo vaak leert Tim me verder kijken dan clichébeelden die er bestaan in de boeiende wereld van autisme. Deze jongeman haalt veel, heel veel, uit non-verbale taal. Waarschijnlijk veel meer dan mensen zonder autisme beseffen. Zijn analyses van menselijke lichamen en hun boodschap zijn zeker geen typisch kenmerk van autisme (maar welk kenmerk is dat eigenlijk wel?), maar ze zijn ook niet volledig onfeilbaar, zo bleek uit ons eerste gesprek sinds bijna een jaar.
Deze jongeman haalt veel, heel veel, uit non-verbale taal. Waarschijnlijk veel meer dan mensen zonder autisme beseffen.
‘Ik dacht eerst dat het gewoon stress was,’ zo begon hij. ‘Je hoort overal dat ook, en misschien vooral, jonge mensen het lastig hebben door alle maatregelen die er nu genomen worden. Ik ging er dus al van uit dat het daaraan lag; moeilijk slapen, geen honger meer, concentratieproblemen … Mijn smartwatch wijst me bijna constant op een verhoogde hartslag, met pieken op het werk. Ik zweet me te pletter en de warmste maanden moeten nog komen.’ Zijn fysieke en psychische gewaarwordingen deden me even ongemakkelijk schuifelen op mijn stoel. ‘Ben je al eens naar de dokter geweest?’, lag op het puntje van mijn tong, maar ik slikte mijn vraag in toen zijn zelfdiagnostiek een onverwachte wending nam. ‘Maar ik ben eruit, het is geen stress. Niks Covid-19. En een vaccin gaat me niet helpen, vrees ik. Was het maar zo. Bestond er maar een soort van bescherming tegen.’ Ik wachtte in een mix van nieuwsgierigheid en ongerustheid op zijn conclusie.
‘Ze heet Sproet.’ Mijn mix van gedachten maakten plaats voor de eerste trekken van een glimlach rond mijn mond. ‘Nou ja, ze heet natuurlijk niet echt Sproet, maar zo noem ik haar, omdat ik weet dat ze haar sproeten liever zou zien verdwijnen, zeker nu de zon weer opduikt. Maar echt waar, haar sproeten maken haar gezicht nog meer bijzonder. Het is me wel duidelijk intussen; ik ben stapelverliefd.’
‘Leuk toch?’, ging ik even verder toen hij een verdwaalde stilte liet vallen. Ik wist immers dat zijn vorige relatie geen makkelijk einde had gekend. Hij bleef achter met veel vragen en verwarring en als die nu echt gesmolten zouden zijn voor Sproet, dan leek me dat de beste vorm van menselijke therapie die er maar bestond. Maar die conclusie bleek wat voorbarig. Net zoals zijn verdriet destijds veel lastige emoties ontlokte, zo deed verliefdheid hetzelfde.
‘Ik vind haar écht leuk, Kobe. We werken al een tijdje samen, maar tot vorig jaar zeiden we niet veel meer tegen elkaar dan een vluchtige “goeiemorgen” of “smakelijk” aan tafel in de kantine van het werk. En ineens, ik weet nog precies hoe het startte, begonnen we wat meer te praten. Over haar bruine broodje met kipfilet, maar zonder tomaten. Over mijn chocoladecroissant en boterkoek met veel te veel calorieën – ik geloof alles wat ze zegt. Maar wat er daarna gebeurde begrijp ik zelf niet zo goed. Gisteren hingen we uren aan de telefoon met elkaar. “Ineens” praten we over haar angsten bij sociale contacten, haar twijfels wanneer keuzes opduiken, haar lichaam dat wetenschappelijk onverklaarbare grillen vertoont, haar gevoeligheden bij felle prikkels. Ze vertelt zo veel dingen die ik enerzijds zelf herken en anderzijds niet begrijp, maar alles is even boeiend.’
Opnieuw viel een stilte in zijn woorden van bewondering. Ik nam een slok van mijn biertje waar al even geen schuimkraag meer op te zien was. Ik twijfelde even wat ik zou kunnen vragen of zeggen. En of dat eigenlijk wel van me verwacht werd op dit moment. Maar Tim paste zijn meesterschap in het analyseren van zijn gesprekspartner weer perfect toe en beantwoordde al een vraag die ik niet eens hardop gesteld had: ‘Of ze misschien ook autisme heeft? Of wat anders? Ik heb er even bij stilgestaan, maar weet je, het maakt eigenlijk niks uit. Ik zie haar graag.’ De typisch Vlaamse bewoording van verliefdheid was oprecht, maar het beantwoordt niet wat álle mannen in zijn situatie willen weten: Vindt ze mij ook leuk?
‘Als ze naar me lacht, en dat doet ze vaak, is dat dan omdat ze me grappig vindt? Of voelt ze zich dan ongemakkelijk? Is ze zenuwachtig of heeft ze misschien te veel gedronken? Als ze met haar lange bruine lokken speelt als we samen lunchen, is dat dan omdat ze haar alertheid durft laten vallen bij mij? Of is ze gewoon niet geïnteresseerd in wat ik zeg en controleert ze of er veel gespleten puntjes tevoorschijn komen en het tijd is voor een kappersbezoek?’ Tim weet duidelijk meer van vrouwen dan ik.
Tim weet duidelijk meer van vrouwen dan ik.
‘Kan ik haar gewoon vragen “Vind je me ook leuk?” of is dat een idiote vraag? Misschien is het nog veel te vroeg en verpest ik alles? Of zal ik haar gewoon kussen als mijn smartwatch met een dubbele piep laat weten dat mijn hartslag omhooggaat? Of nee, misschien beter niet. Dat zal wel in de categorie “ongewenst gedrag op het werk” vallen. Maar wat als ze het zelf ook wil? Is het dan nog “ongewenst”? En als ik morgen haar hand even vastpak op de parkeerplaats bij het dagelijks afscheid, is dat nog “op het werk”? Misschien moet ik haar vragen om eerst nog iets samen te gaan drinken voor we onze eigen weg naar huis nemen? Maar wat als ze dan “liever niet” zegt? Zijn onze leuke gesprekken dan ook voorbij? Komt ze dan nog wel bij me zitten tijdens de pauzes?’
Tims hoofd maakt overuren, maar ik moet zo veel antwoorden schuldig blijven. Wanneer het om mensen gaat, bestaan er geen garanties of zekerheden en in zijn analyses van gedrag is geen plaats voor adviezen als ‘Zoek de fonkeling in haar ogen’. We hebben nog een uur gepraat over alle potentiële richtingen waarin het nu verder kan gaan, over zo veel voor- en nadelen van strak geplande strategieën, maar het leidde nooit tot een unaniem plan van aanpak. ‘Heb je zaterdag nog even tijd voor een biertje?’, vroeg Tim net voor we afrekenden. ‘Misschien brengt tijd wel raad.’
Drie dagen later zag ik hem dus weer. Hij zat aan hetzelfde tafeltje, met een biertje, een grote glimlach, en een mooie jongedame met zomersproeten.
Door: Kobe Vanroy
Gepubliceerd op 7 juni 2021